woensdag 30 maart 2022

De Silverentants uit Zuid-Limburg

Inleiding

Mijn betbetovergrootmoeder Anna Barbara Silverentant (1763-1855) is geboren in Voerendaal. Een bijzondere naam, Silverentant, die 250 jaar geleden vrijwel uitsluitend regionaal in buurt van Heerlen in Zuid-Limburg voorkomt. 

 

Buiten de doop-, trouw- en begraafinschrijvingen heb ik de naam maar sporadisch gevonden, een zekere Mathias en een Andries kwam ik in andere bronnen tegen, ze waren vast familie, maar hoe ver? Redenen genoeg om mijn Limburgse voorouders in kaart te brengen.

Het begin

De oudste vermelding van de naam Silverentant in de doopboeken van Voerendaal is de doop van Henricus op 10 december 1618. De ouders heetten Matheus en Regina, voornamen we die nog vele generaties lang tegenkomen. Naast het gezin van Henricus woonden ook de gezinnen van Wilhelmus Silverentant en Gertrudis Autmans, Hans Wilhem Silverentant en Bell (Sibilla) Pricken, alsmede ene Clara Silverentant die alleen als doopheffer genoemd wordt. Er zijn geen gegevens gevonden op basis waarvan geconcludeerd mag worden dat Henricus, Wilhelmus en Hans Wilhem broers zijn. Wilhelmus Silverentant is bij deze de stamvader.

Vanaf 1633 is met het doopsel van een dochter in het gezin Wilhelmus Silverentant en Gertrudis Autmans mijn stamboom te volgen. De stamreeks is tot Anna Barbara Silverentant als volgt:

Wilhelmus Silverentant

getrouwd met Gertrudis Autmans

6 kinderen

Jan Silverentant (1635-1700)

getrouwd met Lijsbeth Heuvels ( + 1707)

8 kinderen

Matheus Silverentant (1678-1760)

getrouwd met Agnes Rietraedt (eerste huwelijk)

10, mogelijk 11 kinderen

getrouwd met Sybilla Pelsers (1695-1765) (tweede huwelijk)

één zoon, Arnoldus

Arnoldus Silverentant, touwslager (1733 – 1790)

getrouwd met Maria Arets (1736 – 1804)

7 kinderen

Johann Peter Strüning, militair uit Waldeck, (17.. – 18..)

getrouwd met Anna Barbara Silvertant (1774-1855)

1 zoon.

De naam

Bij de Volkstelling van 1947 blijkt de naam Silverentant met varianten uitsluitend in Limburg voor te komen. Bij het zoeken op Delpher vind je honderden hits met de naam Silvertant. In Midden-Duitsland komt het overeenkomstige Silberzahn veelvuldig voor. In het Engels taalgebied Silvertooth. Ook in Frankrijk, met name in Elzas, komt de naam als Silberzahn zij het sporadisch voor, met als verklaring: ‘Silberzahn est un nom alsacien-lorrain, signifie dent d'argent, surnom de celui qui avait des dents en argent’. Ook volgens het Meertensinstituut is de naam letterlijk afgeleid van een zilveren tand. De naam Silverentant is dus geen toponiem, zodat uit de naam niet af te leiden is of familie al eeuwen in Zuid-Limburg gewoond heeft of als soldaat of wanderbursch van elders is gekomen.

Woonplaatsen

De oudste gegevens van de Silverentants zijn gevonden in Voerendaal, en daar zijn ook veel naamgenoten en hun gezinnen blijven wonen, maar in 1653 trouwen Henricus Silverentant en Maria Bisschops in Klimmen en vele hebben zich na hen aldaar gevestigd. Andere plaatsen in de buurt waar de families zich vestigden zijn o.a. Heerlen, Hoensbroek, Nuth en de parochies van o.a. Hulsberg en Wijnandsrade. In latere jaren zijn er ook dopen in andere parochies. De vader van Anna Barbara Silverentant verhuisde juist weer terug van Klimmen naar Voerendaal. Of het toeval, de tijdgeest of de dorpsgeest is weten we niet, maar opvallend is wel dat niet alleen Anna Barbara, maar ook twee van haar zussen uit Voerendaal zijn vertrokken, de een naar het niet zo ver gelegen maar wel steedse Maastricht en de ander naar Delft. Anna Barbara heeft met haar man, die soldaat was in het Regiment van Waldeck, overal in Nederland gewoond.

Voor de wet en voor de kerk

Waar de ‘wettelijke’ ondertrouw en trouw voor katholieken in Nederland meestal voor de schepenbank of een stedelijke commissie voor huwelijkszaken plaats vond, lag dit in Zuid-Limburg anders. Daar trouwde iedereen, protestant of katholiek, ‘voor de wet’ in de Nederduits-gereformeerde kerk. Hoewel de gegevens in die kerkelijke inschrijvingen niet de exactheid en uitgebreidheid hadden van de latere burgerlijke stand valt wel op dat er vaak wat meer in stond dan in de katholieke huwelijksinschrijvingen. De belangstelling voor persoonlijke feiten of omstandigheden verschilde ook. Soms moest de pastoor toestemming geven of ontheffing verlenen, met name bij nauwe bloedverwantschappen of in kerkelijke periodes zoals de vastentijd. Voor beroepen had de pastoor dan weer geen belangstelling, die werden niet vermeld. Voor standsverschillen waren beide religies wel gevoelig, bij adellijke huwelijken, dopen of overlijdens werden wel alle titels vermeld.

Beroepen

In de katholieke kerkelijke inschrijvingen was het dus niet gebruikelijk om de beroepen van de betrokkenen te vermelden, tenzij het juist bij droeg aan het begrijpelijk maken van een opmerking. Zo vinden we een aantekening bij een doop van het – niet onwettige – kind dat de ouders voor een ‘ketterse’ (protestantse) legeraalmoezenier getrouwd zijn, en dus niet op de ‘gebruikelijke’ manier. Hieruit blijkt dus impliciet dat de vader soldaat was.

In de inschrijvingen bij de Nederduits-gereformeerde kerk werden beroepen wel iets vaker vermeld, zeker als het gaat om beroepen die met de kerk samenhangen, zoals koster. maar het houdt niet echt over. Toch vinden wij het beroep leidekker van de bruidegom Jan Brouns bij zijn huwelijk met Trijntje Silvertant. Ene Mathias Silverentant, getrouwd met Maria Fontijn, is pro deo begraven en mogelijk is het noemen van zijn beroep van snijder (kleermaker) een verklaring voor de armoede.

Komen armelui niet voor in notariële akten, strafzaken kunnen daarentegen soms nog wel eens iets ophelderen over beroepen. Zo komen we – onder ‘verdachte’ omstandigheden – nog twee keer de naam Silverentant tegen. In de officiële processtukken van de Bokkenrijders staat dat ene Mattheus Silverentant in 1774 in Klimmen aan de galg geëxecuteerd is. In het boek over de Bokkenrijders van Ramakers en …, dat gebaseerd is op de overgeleverde processtukken, staat dat een zekere timmerman Joannes Silverentant bij een overval pluggen in de sloten van de kerk moest slaan, zodat de dorpelingen de kerk niet in konden om de noodklok te luiden.

Een andere administratie, de militaire, geeft vaak ook meer inzicht. Soldaten werden vanaf midden achttiende eeuw redelijk volledig geadministreerd. In de boeken van de VOC vinden we soldaat Andries Silverentant uit Klimmen die al na twee dienstjaren gestorven is in de Oost. De man van betbetovergrootmoeder Anna Barbara was soldaat en later gepromoveerd tot sergeant in het regiment van Waldeck.

Vanaf de invoering van de burgerlijke stand worden in de geboorte-, trouw- en overlijdensakten de beroepen van de betrokkenen vermeld. Zo weten we uit de overlijdensakte in 1836 van de zus van Anna Barbara Silverentant dat hun vader Arnoldus touwslager was. 1 De jongste broer van Anna Barbara overledd al op zijn 22-e. In zijn overlijdensakte staat dat hij dagloner was.

En tot slot zouden wij op basis van het niet erg honkvast zijn van de Silverentants kunnen afleiden dat de kans dat het – arme – boeren waren, niet erg groot was. Samenvattend kan geconcludeerd worden dat de Silverentants voornamelijk handwerkslieden en soldaten waren en redelijk eenvoudige bewoners, waarbij armoede soms dagelijkse realiteit was. .

Armoede

Naast het hiervoor behandelde onderwerp ‘beroepen’ zijn er nog twee andere criteria die iets kunnen onthullen over de economische situatie, te weten het ‘pro deo’, zonder betaling, begraven 2 worden en het hebben van onwettige kindertjes.

Het eerste criterium is pas bruikbaar na 1726 voor Klimmen; van Heerlen, waar de overledenen katholieken uit Voerendaal werden begraven, zijn überhaupt geen begraafregisters bewaard gebleven.

In 1768 wordt Johannes, de zoon van Mathijs Silvertant en Maria Fontein pro deo begraven; in 1777 Maria Fontein, maar wel betaald. Het jaar 1781 is een rampjaar waarin achtereenvolgens pro deo worden begraven een kind en de vrouw (Geertrui Silverentant) van Jacobus Giga als ook Gerardus Lambrets, de man van Angenees Silvertant. De meeste Silverentants hebben dus wel kunnen betalen voor hun begrafenis, maar de uitzonderingen bevestigen wel dat de families niet tot de meest gefortuneerden behoorden.

Een zelfde beeld wordt opgeroepen door de onwettige geboorten: de meesten lijken ‘een ongelukje’, waarbij de ouders een ongetrouwde relatie hebben, maar er zijn ook andere die ‘onvrijwillig’ lijken en waarbij de pastoor vaak wel probeerde te achterhalen wie de vader dan wel geweest kan zijn. Bij succes lezen we in het laatste geval in de doopregistratie: ‘zoals de moeder beweert’. Het beeld is wel dat er meer onwettige geboorten in de zeventiende eeuw dan in de achttiende eeuw voorkwamen, maar het beeld is te onduidelijk on er een maatschappelijke vooruitgang uit te concluderen.

Onvrijwillig waren vermoedelijk het kind van Clara Silverentand, geboren in 1652 te Voerendaal, van Elisabeth Silverentant, geboren in 1654 te Voerendaal, niet geheel onvrijwillig verwekt lijkt het in 1693 te Klimmen gedoopte kind van Elisabeth Silverentant, waarbij vermoedelijk de vader ook de doopheffer is.

Van een – nog – ongetrouwd stel Van den Esschen-Silverentant vinden een onwettige kind in 1680, maar een paar jaar later, kennelijk inmiddels getrouwd, een wettige kind. Ook het kleinkind van Regina Silverentand is van een ongetrouwd stel, waarbij als doopheffers de naam van de vader en van de grootmoeder terugkomen.

In relatie met de gevonden beroepen en het niet voorkomen in de notariële akten mogen we wel vaststellen dat de Silverentants niet over grote bezittingen hebben beschikt. Of zij daarmee erg afweken van de landbouwende dorpelingen mag worden betwijfeld. Zoals de socioloog professor Hofstee het verwoordt: ‘Hoewel reeds in de latere Middeleeuwen onder invloed van verschillende oorzaken de typische middeleeuwse organisatie van het grootgrondbezit verdween en de feodale adel de maatschappelijke functie, die ze voordien had gehad, verloor, bleven nog eeuwen daarna de middeleeuwse verhoudingen op onze zandgronden doorwerken. ..... Ook in het Zuiden van het land bleef veelal de positie van de adel sterk — men denke b.v. aan Zuid-Limburg — en die van de boeren ondergeschikt.’ 3

Anna Barbara Silverentant

Anna Barbara is vijfde generatie Silverentant. Haar vader Arnoldus was de enige zoon uit het tweede huwelijk van Matheus (Tewes) Silverentant, die bij zijn trouwen al aardig op leeftijd was. Matheus heeft een voor de achttiende eeuw hoge leeftijd van meer dan 80 jaar gehaald. Haar moeder Maria Arets kwam uit het nabij gelegen Heerlen. Het paar trouwt te Klimmen in 1757, alwaar de drie oudste kinderen worden geboren. Arnoldus en Maria verhuisden tussen 1761 en 1764 van Klimmen naar Voerendaal. In Voerendaal zijn Anna Barbara en haar jongere zusje Maria Catharina gedoopt. Rond 1769 is de familie naar Heerlen verhuisd, waar tussen 1769 en 1773 drie zonen worden geboren, Jacobus, Petrus Caspar en Wilhelmus, van wie wij vermoeden dat zij al heel jong overleden zijn. Vier overlijdensregistraties in Heerlen uit die periode vermelden niet meer dan ‘kind van’. Omdat we van de oudste kinderen, Andreas en Maria Sibilla, geen latere gegevens hebben gevonden vermoeden we dat het vierde overlijden een van deze twee betreft.

In 1777 wordt een zusje, Odilia, en in 1780 een broer, Theodorus, gedoopt in Heerlen. Vader Arnoldus overlijdt te Heerlen in 1790 en moeder Marie Arets in 1804, eveneens te Heerlen.

Heerlen was in de tijd van Anna Barbara een dorpje, dat nauwelijks groter was dan de dorpen in de omgeving. Volgens van de Aa 4 is de economie van Heerlen gebaseerd op ‘den landbouw en de veeteelt. Ook heeft men er 4 leerlooijerijen; l naaldenfabrijk; l steenbakkerij; l bleekerij van lijnwaden; 6 graan-, 2 run- en 2 oliemolens.’ Een directe koppeling met Arnoldus’ beroep van touwslager is hiermee helaas niet te leggen.

Hoe Anna Barbara haar toekomstige echtgenoot Johann Peter Strüning heeft leren kennen weten we niet, mogelijk in 1784 te Maastricht, waar het regiment van Johann Peter in garnizoen lag. Johan Peter kwam uit Hemfurth een dorpje in de buurt van Waldeck, welbekend van onze oud-koning-moeder Emma, en nam dienst in het Eerste Regiment van Waldeck en verdedigde aldus als huursoldaat ons lieve vaderland in het Staatse leger. Anna Barbara en Jan Peter – zo staat hij in de ondertrouwregistratie – zijn op 7 juni 1787 in Gorinchem in ondertrouw gegaan. Voor beiden is het het eerste – en enige – huwelijk. Jan Peter is dan korporaal en in garnizoen te Gorinchem. Anna Barbara komt met attestatie en de vermelding dat zij Roomsch is vanuit Heerlen naar Gorinchem. Johann Peter was Evangelisch van confessie, Luthers zouden wij in Nederland zeggen.

Het regiment is achtereenvolgens in de volgende plaatsen in garnizoen geweest, waarbij we mogen aannemen dat Anna Barbara is meegereisd: 1789 Groningen, 1790 Arnhem, 1791 Nijmegen en Tiel, 1792 Arnhem, Elburg, Harderwijk, Hattum, Wageningen en Doesburg en 1794 Breda. Zo vinden wij het – Nederduits-gereformeerde – doopsel van hun enige zoon Christoffel te Wageningen in 1792. Anna Barbara is ook enkele keren doopheffer geweest bij kinderen van collega’s van haar man; in 1802 te Harderwijk, waarbij de moeder van het kind niet-katholiek was; twee dopen in 1805 te Groningen.

Op basis van waar huwelijk en doop in het gezin van Jan Peter en Anna Barbara plaats hebben gevonden mogen we aannemen, dat ze voor de Nederduits-gereformeerde kerk hebben gekozen, alhoewel niet altijd consequent, zoals blijkt uit het het meter-schap van Anna Barbara bij enige katholieke dopen.

In Werkendam en Gorinchem heeft haar gezin na de pensionering van haar man gewoond, maar na het overlijden van haar man in 1825 is zij ingetrokken bij haar zoon in ‘s‑Hertogenbosch en later in Erp, alwaar zij in 1855 op negentig-jarige leeftijd overlijdt.

Familie van Anna Barbara

De oudste zus van Anna Barbara, Maria Agnes geheten, is in de regio met ene Joannes Ploumen getrouwd en in het nabij Heerlen gelegen Simpelveld overleden. Haar jongere zussen, Maria Catharina en Odilia zijn respectievelijk naar Delft en Maastricht verhuisd en daar getrouwd. Haar jongste broer Theodorus is op 22-jarige leeftijd te Heerlen als dagloner overleden.

Kunnen we ons enige voorstelling maken hoe Anna Barbara in Gorinchem terecht is gekomen, hoe haar zus Maria Catharina in Delft is verzeild, blijft een raadsel. Uit het laten opmaken van een testament blijkt dat Maria Catharina en haar echtgenoot bezittingen van voldoende waarde hadden én de ondertekening laat zien dat Maria Catharina, zij het niet zeer geoefend, kon schrijven. Wellicht zouden wij hieruit mogen afleiden dat ook Anna Barbara enig onderwijs heeft genoten, waarvoor – nog – helaas geen schriftelijk bewijs is gevonden. Overigens staat in de notariële akte waarin de zoon van Anna Barbara en Johann Peter Strüning de vaderlijke toestemming krijgt om te trouwen dat Johann Peter de akte kan ondertekenen.

Of Anna Barbara nog ooit contact heeft gehad met haar familie en schoonfamilie weten we niet. Uit de militaire gegevens blijkt niet dat Johann Peter op enig moment in Delft in garnizoen is geweest. Of men überhaupt van elkaar wist dat de ene familie in Delft en de andere in Gorinchem woonde, er zij geen brieven of andere documenten van. Of Johann Peter contact had met zijn jongere broer Johann, de ook in het Eerste Regiment van Waldeck diende, is evenmin bekend.

1Uit deze akte kunnen we leren, dat ‘secundaire’ gegevens in burgerlijke akten kritisch moeten worden bestudeerd. De moeder van de overledene, zelf al lang geleden overleden, wordt in deze akte Maria Antstemoines genoemd. Onder deze naam komt deze vrouw inmiddels in heel wat vaderlandse databases (wiewaswie) en websites (genealogieonline) en genealogieën voor. De naam komt in andere verbanden helemaal niet voor, wat een alarmbel zou moeten laten rinkelen. De verklaring is triviaal, de echte naam is Arets (vergelijk met Aarts) en die is buiten Limburg kennelijk onbekend en wordt – zoals gebleken is – gelezen als Avels of Ants. Als in de Franse tijd meteen volgend op haar de naam de getuigen (Frans: témoines) in de akte worden genoemd is bij latere raadpleging van die akte door een niet-francofoon de naam als Antstemoines gelezen. Overigens heb ik helaas de betreffende akte niet gevonden.

2Bij een overlijden kan zowel het feit van overlijden als de daaropvolgende begrafenis geregistreerd worden. Katholieken werden op de begraafplaatsen van de Nederduits-gereformeerde kerk begraven. Van de kosten van begraven werd zorgvuldig boek gehouden. In de begraafregisters staat in de marge vaak aangetekend of betaald was, of er pro deo begraven was, maar soms staat er ook niets bijgeschreven. Parochies hielden soms ook registers van het overlijden bij, herkenbaar aan het latijn ‘obiit’ (is overleden). Protestantse kerken schreven in hun begraafregisters bij of in plaats van ‘begraven’ soms ‘overleden’.

3Men leze hiervoor bij voorbeeld: 'De ontwikkeling van de sociale positie van de landbouwende bevolking' van de Wageningse hoogleraar Prof. Dr. E.W. Hofstee (https://edepot.wur.nl/27960)

4A.J. van der Aa, Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, Gorinchem 1844